U bent hier:
Home
>
Uitgebreide informatie Boxer
> Standaard van de Boxer
Standaard van de Boxer
Algemeen:
De Duitse Boxer is, in
overeenstemming met zijn afstamming, een vechthond. Dit blijkt ook thans nog
uit heel zijn bouw en aard. Men kan hem het beste met een sterke, tenger
gebouwde atleet vergelijken, die een hoge mate van kracht en snelheid in
zich verenigt. Het korte, harde haar dat geen bijzondere verzorging vereist,
zijn kalme aard en een aangeboren liefde voor kinderen, maken hem tot een
aangename huisgenoot. Tevens is hij een geboren waak- en geleidehond. Zijn
goede neus maakt hem uitermate geschikt als werkhond (gebrauchshund: onder
andere politiehond en militaire hond).
De Boxer behoort tot de grote rassen;
het is een stevige hond met een korte, vierkante figuur en sterke ledematen.
De spieren moeten zeer droog zijn.. krachtig ontwikkeld en aanschouwelijk
onder de huid te voorschijn komen. De bewegingen van de Boxer zijn levendig,
de gang vast, maar elastisch, de pas vrij en lang en de houding trots en
edel. Als verdedigingshond moet hij over een zekere massa kracht en als
geleidehond - naast paard of fiets - over volop uithoudingsvermogen
beschikken; als een voortreffelijk springer mag de sierlijkheid echter niet
ontbreken. De Boxer mag daarom bij zeer ontwikkelde kracht niet plomp of
zwaar zijn en bij alle snelheid niet windhondachtig.
Het meest kenmerkende
van de Boxer is zijn hoofd: het behoort in goede verhouding tot het lichaam
te staan en vooral niet te licht te zijn. Nog sterker geldt dit voor de
snuit. waarvan de correcte vorm en juiste maatverhouding tot de schedel van
het grootste belang zijn. Bij de algemene beoordeling moet men er daarom in
de eerste plaats op letten dat de onderdelen van liet lichaam in de gewenste
verhouding tot elkaar staan, en dat ze voor hun werk deugen. Daarnaast moet
ook op een passende kleur worden gelet.
Hoofd:
De schoonheid van het
hoofd van de Boxer berust op de harmonische maatverhouding tussen snuit en
schedel. Van welke richting het hoofd ook bekeken wordt, van voren, van
boven of van opzij, de snuit mag nooit te klein lijken. Hoe dichter de
breedte van de snuit die van de schedel benadert, hoe beter. Daarbij moet
echter de diepte met de breedte in overeenstemming zijn. Een zogenaamd
'kikvorsenhoofd' is verkeerd. Het hoofd moet zo droog mogelijk zijn, dus
zonder te sterke plooien. Het donkere masker moet zich tot de snuit
beperken. Bovendien zijn de ogen donker omzoomd. De lippen voltooien de vorm
van de snuit. Ze zijn zeer krachtig ontwikkeld en lopen in mooi gevormde
bogen, scherp afstekend in de droge hals.
Bovenlip: de bovenlip
is dik en vol. Deze vult van voren de lege ruimte op die door het naar voren
steken van de onderkaak wordt gevormd en wordt door de sterk naar voren
staande hoektanden gedragen. Daardoor ontstaat het voorvlak van de snuit.
Dit moet zo groot mogelijk, bijna vierkant zijn en met de neusrug een stompe
driehoek vormen. De onderste rand van de bovenlip rust op de rand van de
onderlip. Het omhoog gebogen deel van de onderkaak, met de onderlip, die de
kin wordt genoemd, moet iets voor de bovenlip uitsteken. De kin moet dus
zowel van voren als van opzij gezien goed zichtbaar zijn, zonder
buldogachtig vooruitgeschoven te zijn. Wanneer de mond gesloten is, mogen de
tanden niet zichtbaar zijn.
Kaken: de beide kaken
eindigen aan de voorzijde in een loodrecht vlak, maar het ondergebit steekt
vooruit en buigt zich licht omhoog. De bovenkaak is breed bij de schedel en
verloopt ook breed. slechts weinig naar voren versmallend. Zowel onder- als
bovenkaak zijn dus van voren zeer breed.
Stop: scherp
afgetekend; mag niet flauw zijn.
Bovenschedel: de
bovenschedel is gewelfd; noch kogelrond, noch vlak en mag niet te breed, de
achterhoofdsknobbel niet te hoog zijn. De neusrug mag niet zoals bij de
Bulldog in het voorhoofd zijn gedrukt, doch ook niet afvallen. Hij wordt
licht onderbroken. dat wil zeggen dat de punt van de neus iets hoger dan de
wortel ligt. De lengte van de neus verhoudt zich tot de schedellengte als
1:2. Het voorhoofd toont de goed aangegeven voorhoofdsgroef, die echter
tussen de ogen niet te diep mag zijn. De wangspieren zijn in overeenstemming
met het sterke gebit ook krachtig ontwikkeld, zonder echter uit te puilen.
Gebit:
De Boxer bijt
ondervoor. De hoektanden staan zover mogelijk van elkaar verwijderd, de
snijtanden (6-8) in een rij, in het bovengebit in een licht naar voren
gebogen lijn, in het ondergebit in een zoveel mogelijk rechte lijn. Het
gebit moet krachtig en gezond zijn.
Oren:
De oren moeten van een
bij het hoofd passende grootte zijn, liever klein dan groot, dun aanvoelen
en wijd uit elkaar staan. In rust liggen de oren vanaf de bovenschedel vlak
tegen de wangen aan en vallen vlak langs het hoofd.
Wanneer de hond een
attente houding aanneemt, moeten de oren met een duidelijke vouw naar voren
vallen.
Ogen:
De zo donker mogelijke
ogen mogen noch te klein, noch te vol zijn, noch te diep liggen. Ze verraden
wilskracht en mogen geen somber dreigende indruk maken en nog minder stekend
zijn. De juiste uitdrukking is trouw-ernstig. De neus is zo breed mogelijk,
zwart en zeer licht opgewipt. Tussen de wijde neusgaten ligt de
neuslip-pengroef.
Lichaam:
Hals: niet te kort en
dik, maar behoorlijk lang. Daarbij krachtig en gespierd, maar goed droog en
zonder kwabben. De hals moet in een elegante boog in de rug overgaan,
waarbij de aanzet van de nek duidelijk zichtbaar is.
Voorhand: de schouder
lang en schuin, goed gesloten aanliggend, zoveel mogelijk loodrecht; hij
vormt een rechte hoek met het schouderblad. De ellebogen mogen niet te sterk
tegen de borstwand gedrukt zijn, maar ook niet afstaan. De onderarm moet
loodrecht en lang zijn, met stevige spieren. Voorkniegewricht kort; het moet
goed, doch niet overdreven zichtbaar zijn. Middenvoet kort, slechts weinig
schuin, bijna loodrecht op de bodem staand.
De borst is diep,
reikt tot de ellebogen. De borstdiepte bedraagt de helft van de gene-le
hoogte van de Boxer (met een winkelhaak aan de schoft gemeten). De ribben
zijn goed gewelfd, maar niet tonvormig rond, ver naar achteren reikend; de
flanken zijn kort en gespannen, de onderbuiklijn verloopt in een elegante
lijn naar achteren. De rug is zo kort en recht mogelijk, breed en sterk
gespierd, de schoft iets hoger.
Lendenen: breed, kort
en krachtig, bulk goed opgetrokken. Kruis breed en slechts licht aflopend.
Achterhand: zeer sterk
gespierd, waarbij de spieren keihard en goed onder de huid zichtbaar moeten
zijn. De dij is niet smal en vlak, maar breed en rond, de broekspieren
eveneens sterk ontwikkeld. Dij- en schenkelbeen zijn lang, de hoeken bij de
heup en in het kniegewricht zo weinig mogelijk stomp. De knie moet in de
normale stand zover vooruitsteken, dat deze door een uit de knobbels op het
kruisbeen naar de grond neergelaten loodlijn nog wordt geraakt. De hoek van
het spronggewricht moet ongeveer 140° bedragen, de korte achtermiddenvoet
gaat met een geringe afwijking van 95100° naar de grond, dus niet volkomen
loodrecht.
Grootte:
schouderhoogte reuen 57-63 cm, teven 53-59 cm.
Het gewicht van de reuen
ongeveer 30-32 kg, teven ongeveer 24-25 kg.
Benen:
De beide voorbenen
moeten van voren gezien recht zijn, aan elkaar evenwijdig staan en sterke,
stevig aan elkaar verbonden knoken hebben.
Van achteren gezien
moeten de achterbenen recht zijn. Het spronggewricht droog, niet overdreven,
met sterk hielbeen.
Voeten:
Klein met gesloten,
gebogen tenen (kattevoeten). De tenen voor slechts iets langer.
Staart:
Staart wordt niet meer
ingekort.
Vacht:
Het haar moet kort,
hard en vlak aanliggend zijn.
Kleur:
De kleuren zijn geel
of gestroomd. Geel komt in de meest verschillende schakeringen voor van
donker-herterood tot lichtgeel, maar de middentinten zijn het mooist
(geel-rood).
Bij de gestroomde
kleur zien we een scala van kleuren van lichte goudstroom tot donkere
stroming, die er bijna zwart uitziet. De grondkleur en de zwarte stroming
moeten duidelijk gescheiden zijn; de strepen mogen noch te dicht bij elkaar,
noch hier en daar verspreid liggen. De grondkleur moet helder zijn;
grondkleur en stroming mogen zich niet vermengen zodat de streperige
tekening verdwijnt. Witte aftekeningen zijn niet verwerpelijk, ze kunnen
zelfs mooi aandoen.
Boxers met witte
grondkleur worden niet opgenomen of op tentoonstellingen toegelaten, evenmin
als zwarte, geheel witte of anderskleurige.
Lelijke aftekeningen,
zoals een geheel of half-wit voorhoofd moeten als nietgewenst worden
beschouwd. De witte aftekeningen moeten minder dan een derde van de
grondkleur geel of gestroomd bedragen, anders worden de honden als bonten
beschouwd, die ook niet in het stamboek worden opgenomen.
bron: mijn hond, mijn vriend
|